Vrijdag 20 mei: Kariba – Mana Pools National Park (Nyamepi): 180 km

Iedereen was er weer vroeg uit vanochtend, en omdat we vandaag weer op pad zouden gaan was het na het ontbijt (zoals meestal, koffie, thee, pap en “rusk”) nog wachten tot de mannen alle tenten opgeruimd hadden en alle spullen in de pick-up en aanhanger gepakt. Dus wij liepen naar het meer, waar de rest ook al zat, om nog even in de vroege ochtend te genieten van het uitzicht. Daarna konden we om 8 uur in konvooi vertrekken richting Mana Pools, wat het hoogtepunt van deze reis belooft te worden. We hopen in ieder geval qua dieren, want die hebben we nog wel wat weinig gezien! En we zijn er toch ook een klein beetje zenuwachtig over, want het moet toch wel heel erg spannend zijn daar, met de wilde dieren in het kamp...

Eerst reden we echter nog even (in konvooi) via de TM’s hier in Kariba zodat de mannen van Bhejane nog de laatste inkopen konden doen, met name vers brood. Hans en ik gingen dus ook even de supermarkt in, we vinden dat altijd leuk om rond te kijken. Het viel ons op, nu we beter begrepen hoe de situatie met wisselgeld werkte, dat al die kinderen die we vandaag en gisteren gezien hadden die een boodschap kwamen doen allemaal anderhalf brood kochten en dat afrekende met een 1 dollar billet – brood kostte dus zo’n 66 dollarcent maar ja, je krijgt geen wisselgeld dus iedereen koopt anderhalf brood. En als je er op lette deed iedereen inderdaad zijn boodschappen zo veel mogelijk afronden naar hele dollars met kleine extra aankoopjes zoals kleine zakjes chips of koekjes. Wij hebben voor 1 dollar (min wat wisselgeld, we zijn er nog niet zo geoefend in!) een zakje koekjes en een zakje chips gekocht – de koekjes om uit te delen in de groep als het zo uitkomt, en het zakje chips voor ons (het was maar zo’n 15 gram) voor in snoepnoodgevallen.

We moesten vandaag over een flinke bergpartij rijden om bij de vallei waar Mana Pools in lag te komen. De Kariba vallei lag op zo’n 500 meter boven zeeniveau, en we klommen tot ver over 1100 meter hoogte voordat we konden afdalen naar de Zambezivallei, die ter hoogte van Mana Pools op zo’n 300 meter boven zeeniveau lag. Dat was dus een hele mooie rit vandaag, door heen en weer slingerde bergwegen. Wel was het zo dat je enorm op de vrachtwagens moest letten, want de chauffeurs wisten vaak niet goed te rijden op zulke steile wegen – omhoog zijn ze tergend langzaam, en omlaag te snel, of juist te langzaam! Wij reden op een gegeven moment achter een vrachtwagen die ons eerder nog op een blinde hoek had ingehaald, en nu op een slakkengangetje afdaalde; we moesten de ramen dichtdoen en de airconditioning op binnenlucht zetten vanwege de rokende remmen... Het stonk vreselijk, je zag echt de zwarte rook van zijn remmen afkomen! We waren al lang blij dat we áchter hem zaten in plaats van vóór hem... Want langs de weg lagen op de lastigere bochten regelmatig vrachtwagen- en autokarkassen – helemaal uitgebrand, of helemaal gestript van alles wat nuttig is!

Toen we eenmaal de Zambezivallei in begonnen te rijden hield het asfalt helaas op, en werd het langzaam maar zeker bloedheet buiten. Maar het uitzicht terwijl we de berg afreden was heel mooi, en we verheugde ons op Mana Pools! Frank had gewaarschuwd dat Mana Pools tseetseevlieg land is, en blijkbaar zijn tseetseevliegen gefocust op buffels. Dus als je niet aangevallen wil worden, moet je zo veel mogelijk lichte kleding dragen, want ze worden enorm aangetrokken door donkere en blauwe kleding omdat die zo op buffelhuid lijkt! Het zijn rotvliegen, twee keer zo groot als gewone vliegen met een angstaanjagende angel, die je pas merkt als ze je al gebeten hebben – en ze zullen zich bij wijze van spreken tegen de autoruiten werpen omdat ze je zo graag willen steken! Maar gelukkig is de slaapziekte, waar ze de drager van kunnen zijn, veel minder makkelijk te krijgen als malaria – maar een fractie van de steken van een tseetseevlieg veroorzaakt ook echt slaapziekte. Maar toch is het een groot probleem en hebben tseetseevliegen er lang voor gezorgd dat er maar in bepaalde gebieden van Zimbabwe vee gehouden kon worden. Tegenwoordig spuiten ze met DEET, wat goed werkt tegen de vlieg, en hebben ze tseetseevliegvallen die twijfelachtig werken (blauwe en zwarte doeken om ze te lokken), en tseetseevlieg controles die gewoon lachwekkend zijn; dan staat er een mannetje bij een slagboom met een visnetje, op jacht naar de vliegen...

Het grondgebied van Mana Pools National Park begon al ruim voordat we bij het park zelf waren, de wildernis gebieden hier zijn echt heel groot. Maar we reden dus tientallen kilometers alleen al door de buitenrand van Mana Pools gebied, het grijze gebied rondom het park zelf. En daar waren de meest prachtige, grillige en grote baobab-bomen die we ooit gezien hadden. Sommigen waren echt letterlijk metersdik. De weg was zand en gravel, en behoorlijk bobbelig – maar we moesten redelijk tempo maken dus af en toe was het een gehobbel en gebobbel van jewelste. Uiteindelijk kwamen we dan officieel bij de ingang van het park, met de verplichte slagboom en tseetseevlieg controle, en vlak daarna bij een grote brug. En daar stonden al gelijk een olifant te drinken uit gaten die ze in de droge rivierbedding gegraven hadden – hij stond vlakbij onze auto, dus we hebben er uitgebreid van kunnen genieten! Leuk! We genieten altijd zo veel van olifanten, er zit zo veel karakter in en we kunnen er wel uren naar kijken...

Onderweg naar het kamp (nog zeker zo’n 50 kilometer van de slagboom vandaan) hielden we nog een laatste plaspauze, onder strikte waarschuwing om niet zomaar de bosjes in te lopen... We waren al bijna gestopt voor een plaspauze waar een olifant haast onzichtbaar in de bosjes stond, je moet toch enorm oppassen! En tijdens de plaspauze waren Petri en Paul druk bezig steentjes te rapen voor hun katapult; want de aapjes in het kamp zijn ongelofelijk brutaal en kunnen dan wel geen tentritsen of autodeuren openen, het scheelt niet veel en ze roven echt alles wat los en vast zit... We kwamen rond lunchtijd aan in ons prachtige kamp onder grote schaduwrijke bomen aan de Zambezirivier, die de grens tussen Zambia en Zimbabwe vormt; we keken dus uit over Zambia! Hier zouden we de komende 3 nachten blijven. En niet alleen moest we hier ons eigen afval bewaren en weer mee het kamp uitnemen, maar we moesten ook vreselijk oppassen met fruitafval. Daar kwam Frank nu mee, terwijl we er al waren! We moesten totaal geen fruit in onze tent of in de buurt houden, het liefst at je het nu gelijk ter plekke op – of anders diep wegstoppen in de koelkasten in de auto’s, dan was er namelijk misschien nog een kans dat de olifanten het niet zouden ruiken... Want olifanten zijn gek maar dan ook gek op fruit, met name sinasappels! Hmmm, wij hadden nog twee pakjes sinasappelsap in de auto. Daar kwam zo’n olifant toch waarschijnlijk niet op af? Maar toch hebben we het voor de zekerheid maar opgedronken!

Bij het verkennen van ons kamp zagen we dat het vol zat met dierensporen – er liepen hippo-paden van de bush achter ons naar de rivier voor ons (meestal niet zo’n goed teken, je wilt niet in de weg komen van die dieren), er lagen allerlei uitwerpselen van impala en andere hertachtigen, en er liepen overal kleine dierenpaden... Dat belooft wat! De aapjes waren inmiddels al uit de bomen gekomen, om te kijken wat het nieuw volk bij zich had – we hadden even ons vuilniszakje buiten de auto gelaten en het was al gelijk opengescheurd om te kijken wat er in zat, en andere apen zaten op de auto’s en tenten verstoppertje te spelen met de mensen, terwijl ze probeerde uit te vissen wat er te halen viel. Ons lieten ze verder gelukkig met rust... Nou het wc-gebouwtje was interessant, geen licht om te beginnen, verder een donker vervallen betonnen hok met een wc bij de dames die stuk was, en de andere die lekte als het kraantje opgedraaid was – je moest dus de kraan opendraaien als je naar de wc ging zodat de pot vol kon lopen en je kon doortrekken, en dan als je klaar was weer dichtdraaien anders ontstond er een meertje in de wc... de douche zag er niet uit maar leek in ieder geval op zich te functioneren – al kreeg hij warm water via zo’n “ezel”, en die was stuk en zou morgen pas gerepareerd worden... En als je het gebouwtje inging en naar de wc ging dan moest je uitkijken waar je liep, want overal zaten “huiskikkertjes”: kleine witte en grijze kikkertjes die de koelte, schaduw en vochtigheid van badkamers opzoeken; op de wc-bril, de wc-pot, de grond, de deur, de muur...

Wij hebben geluncht en toen een dutje gedaan, en besloten toen in de vroege middag nog een klein rondje te rijden om de omgeving te verkennen. We kwamen gelijk al uit het kamp een grote olifantenstier tegen die ons tegemoet kwam lopen (olifanten hebben altijd voorrang) op een steil hellingkje. Hij was relaxed en keek ons even aan voordat hij de bosjes inliep zodat wij langs konden. Blijkbaar is hij later nog door het kamp gewandeld! Toen hebben we een rondje gereden en zagen op ons ritje buffels, wrattenzwijnen, njala, impala, “kringgat” (een waterbok), en zebra’s. Altijd leuk natuurlijk! Maar een paar kilometer verderop kwamen we nog een olifantenstier tegen en deze had een vreemde blik in zijn ogen. Hij had alle ruimte om links of rechts te gaan, en wij hadden een keurige afstand gehouden (ruim zelfs) maar toch kwam hij met een vastberaden blik ons heel langzaam tegemoet lopen. De regel is in principe dat je de motor uitzet en hem langs laat lopen, maar dat voelde niet goed hier, hij keek zo vreemd... Dus Hans reed achteruit, slingerend en door de bosjes want het was moeilijk om én de olifant in de gaten te houden én de kronkelende weg te volgen! Maar de olifant bleef maar komen, heel rustig maar heel vastberaden! Hij heeft ons zo’n 50 meter achteruit laten rijden voordat hij het zat werd, ons met rust liet en een andere kant op liep, maar wij hebben het zo’n 50 meter lang heel erg benauwd gehad! Voor hetzelfde geld valt hij opeens aan... Later vertelde we het aan John, die moest lachen dat we ons zo benauwd gevoeld hadden en zei dat de olifant waarschijnlijk gewoon zichzelf verveelde en een spelletje met ons gespeeld had – zo van, “oh leuk, het gaat opzij als ik naar voren loop”. Maar hij gaf ook wel toe dat je met dieren vooral altijd op je gevoel af moet gaan, en ons gevoel in dit geval zei dat we weg moesten wezen! Dan maar die olifant het plezier gunnen dat hij “gewonnen” had.

We hebben nog een beetje rondgehangen in het kamp, gezeten aan de rand van de Zambezi en genoten van het geluid van de hippo’s vlakbij in het water die baalde dat wij op de plaats zaten waar zij ’s nachts aan land gaan, en dat luidruchtig lieten merken. Voor het avondeten kregen we braaivlees en ijs met warme chocoladesaus toe – wel een beetje verdacht hoor, om ons vlees te voeren op een plek waar de wilde dieren door het kamp wandelen... Alsof ze het aan het uitnodigen waren dat een hyena of leeuw kwam snuffelen voor de restjes van die lekkere botten! En inderdaad, we hoorde op een gegeven moment iets en toen iemand de schijnwerper pakte liep er een hyena op zo’n 10 meter van het kampvuur vandaan... Slik, dat gaat gezellig worden vannacht. We zijn in een groepje naar onze tenten gelopen (waarom staat onze tent toch zo ver van de rest, en zo dicht bij de bush!) en naar de wc ernaast. De hyena liep vlak bij onze tent, en er zaten honderden ogen in de bush naar ons te kijken – weliswaar allemaal graseters, impala’s, maar toch... Creepy! Hans en ik liepen bijna letterlijk rug tegen rug al schijnend in het duister naar onze tent, waar we snel naar binnen schoten – eenmaal in de tent ben je relatief veilig voor al het vierpotig gespuis buiten... En nou maar proberen te slapen, zeker!

Vrijdag 20 mei: Kariba – Mana Pools National Park (Nyamepi): 180 km

free counters